Spring naar inhoud

Freddy

Ambulancechauffeur

Freddy is getrouwd, heeft drie kinderen en is al bijna 25 jaar in dienst bij Ambulancezorg Groningen. Naast zijn werk begeleidt hij jeugdbrandweerleden, is hij vrijwillige sportverzorger bij FC Groningen en mag hij zelf ook graag een balletje trappen.

‘Het was mijn jongensdroom om ooit in een auto met blauwe lampen te rijden. Op mijn achttiende begon ik bij Defensie, waar ik werd ingedeeld bij de Geneeskundige Dienst en op de ambulance terechtkwam. Dat was een schot in de roos. In 2000 ben ik begonnen bij Ambulancezorg Groningen. Vanuit defensie deed ik de Sosa opleiding en liep ik zeventien weken stage bij de ambulancepost Appingedam. Na afloop werd mij gevraagd om daar te blijven. Ik vond dat een mooie vertaalslag naar de burgermaatschappij. Mijn vrouw werkt ook op de ambu. Dat is handig want daardoor heb je vaak aan een half woord genoeg, wanneer je iets hebt meegemaakt tijdens een rit. Onze kinderen willen ook graag de zorg in. Zo worden we een echt zorgverleners gezin. Ik werk inmiddels al bijna vijfentwintig jaar bij Ambulancezorg Groningen en vind het nog steeds heel erg leuk.’

“Ik werk vijftig procent van mijn tijd bij de ambulancedienst op de ALS ambulance. Dat is de ambulance die wordt ingezet voor spoedzorg. Voor de andere helft word ik gedetacheerd bij de Lifeliner 4, de traumaheli. Ook fiets ik regelmatig door de stad op de ambubike, wat vooral op stapavonden interessant is. Als ik aankom op mijn post, kleed ik mezelf om en dan doe ik een kopje koffie met mijn collega’s. We krijgen dan de overdracht van de dienst die is geweest. Daarna ga ik de auto controleren en dan begint het wachten tot de pieper gaat. In de tussentijd heb je de vrijheid om van alles te doen: je kunt je eigen administratie bijwerken, even televisie kijken of lezen, of de tijd nemen om bij te scholen. Ik doe in de tijd dat ik wacht op een oproep vaak de administratie voor de voetbalvereniging waar ik vrijwilligerswerk doe.’

Er is geen peil op te trekken

‘Gaat de pieper, dan ga je met zijn tweeën naar de auto en kijk je waar je naartoe moet en wat er aan de hand is. Tijdens het rijden bespreek je met je collega, de ambulanceverpleegkundige, wat je nodig hebt. Maar vaak weet je dat pas zeker als je op je bestemming bent. Dan ga je kijken wat de patiënt nodig heeft en maak je een plan. Moet iemand vervoerd worden of niet, en zo ja, naar welk ziekenhuis? Heb je vervolgens de patiënt overgedragen, dan meld je je weer vrij en ga je vaak alweer door naar de volgende oproep. Er is geen peil op te trekken hoe druk het wordt. Zo stonden er afgelopen nacht twee ambulances klaar die niets hoefden te doen, terwijl we de dag ervoor zes ritten hadden. Hoe druk het op de ambulance is, hangt natuurlijk ook af van het gebied waarin je zit. Sommige collega’s zitten op een vaste ambulancepost, maar ik word over de hele provincie ingezet. Als je in de stad of in de omgeving van de stad werkt zijn de ziekenhuizen dichtbij. Zit je op de post Appingedam dan ben je zo een hele tijd onderweg.’

Je moet snel kunnen schakelen

‘Als ambulancechauffeur assisteer je de ambulanceverpleegkundige. Samen ben je een team. Je moet steeds een paar stappen vooruit denken. Als er een naaldje geprikt moet worden, zorg jij dat het er al ligt. Mensen hebben vaak niet door dat wij veel meer doen dan ergens heel snel naar toe rijden. Als ambulancechauffeur moet je snel kunnen schakelen, want je moet vaak heel veel beslissingen nemen in een split second. Je moet er voor zorgen dat je zo veilig mogelijk op de plaats van bestemming komt, onderweg doe je tijdens het rijden de communicatie met de meldkamer, soms heb je een rendez-vous met de heli. Ondertussen communiceer je ook met je collega, want die staat soms los in de wagen om de patiënt te helpen. Als er dan een rotonde aankomt is het handig als je collega dat weet. Tegelijkertijd heb je vaak familie mee voorin waar je ook mee wilt communiceren, al is dat in alle hectiek niet altijd mogelijk.’

Vroeger was het niet stoer om over je gevoelens te praten

‘Wat je meemaakt op een avond is van tevoren nooit te voorspellen. Dat is voor mij ook de aantrekkingskracht van dit vak. Soms kan het behoorlijk heftig zijn. In het begin heb ik wel getwijfeld of ik dit werk wel wilde doen. Vooral na een reeks dodelijke ongevallen achter elkaar, vroeg ik me af of ik wel door moest gaan. Maar je groeit er ook in, en het aantal dodelijke auto-ongevallen is door verbeterde veiligheid nu veel minder. Wel hebben we veel patiënten met cardiale klachten en veel fietsongevallen. Inmiddels weet ik het een plaatsje te geven als ik een heftige situatie meemaak en kan ik er goed over praten met zowel mijn vrouw als mijn collega’s. Je begrijpt elkaar, dat scheelt enorm. De opvang binnen de organisatie is ook goed geregeld. Als je tijdens een rit bijvoorbeeld een kinderreanimatie meemaakt, word je de dag erna gebeld door de opvang voor een gesprekje zodat je je verhaal kwijt kan. De opvang beoordeelt dan of jij ok bent, of dat het verstandig is om een nieuw gesprek in te plannen. Vroeger was het niet stoer om over je gevoelens te praten en dat werd dan ook vaak niet gedaan. Maar het moet gewoon, want doe je dat niet, dan kan je daar echt problemen mee krijgen, zoals een PTSS. Heb je een goede klik met je collega, dan kom je overigens al een heel eind, want dan kun je makkelijk je ei kwijt.’

Alle lagen van de bevolking

‘Niet alleen je dag is heel onvoorspelbaar, ook waar je terechtkomt is steeds weer anders. Je komt bij iedereen thuis en krijgt daardoor een inkijkje in alle lagen van de bevolking. Dat maakt het werk heel leuk en het zet je weer met beide voeten op de grond, want zo word je eraan herinnerd dat iedereen uiteindelijk gelijk is, of je nou rijk bent of arm. Het sociale aspect van dit werk is misschien nog wel groter dan het zorg aspect. Je moet over inlevingsvermogen beschikken, en misschien nog belangrijker, je moet patiënten die niet mee willen kunnen overtuigen dat ze dat toch moeten. Of mensen die wél mee willen maar niet hoeven, het vertrouwen geven dat het niet nodig is. Als je dat niet op een menselijke manier doet, dan zet iemand de hakken in het zand. Het contrast is namelijk best groot. Je hebt mensen die al 112 bellen wanneer ze hun teen stoten, maar er zijn ook mensen die midden in de nacht vallen en niet meer kunnen opstaan, maar toch tot de ochtend wachten om ons te bellen.’

Mensen zijn dankbaar dat je er bent

‘Ik ben een hulpverlener in hart en nieren. Eerder werkte ik 12,5 jaar bij de vrijwillige brandweer, tot het niet meer te combineren was met mijn werk en gezin. Ik vind het mooi dat je iemand kunt helpen. Dat iemand dankbaar is dat je er bent. En soms hoef je daar helemaal niet veel voor te doen, is een praatje al genoeg. Daar krijg ik energie van. Je kunt echt een bijdrage leveren in iemands leven.’