José
Verpleegkundige laag- en middencomplexe Ambulancezorg
José heeft twee uitwonende kinderen, twee bonuskinderen en woont samen met haar vriend in een boerderij. In haar vrije tijd mag ze graag in de moestuin wroeten of wandelen en fietsen. Sinds 3,5 jaar is zij in dienst bij Ambulancezorg Groningen.
‘Van kleins af aan wist ik al dat ik de zorg in wilde. Na MBO Agogisch werk ging ik dan ook HBO verpleegkunde doen. Daarna ging ik aan de slag in het AZG waar ik zeven jaar werkte, op de KNO afdeling en bij orthopedie. Toen het vanwege mijn thuissituatie belangrijk was om wat meer regelmaat te creëren ging ik aan de slag bij de jeugdgezondheidzorg. Daar werkte ik als jeugdverpleegkundige 0-12 jaar op het consultatiebureau en in het basisonderwijs en daarnaast als externe vertrouwenspersoon voor scholen die daarvoor een contract hadden met de GGD. Het begon weer te knagen toen ik geen energie meer kreeg van dit werk. Vroeger leek het mij altijd al fantastisch om op een ambulance te werken. Toen mijn buurman, die bij Ambulancezorg Groningen werkt, vroeg of het iets voor mij zou zijn, ben ik gaan solliciteren en werd ik aangenomen op, wat toen nog de zorg ambu heette. Het contact tijdens de gesprekken was heel fijn en ik voelde me gelijk thuis bij de organisatie.’
‘De zorg ambu is inmiddels de laag-en middencomplexe ambulancezorg geworden. De hoofdmoot bestaat uit het vervoeren van mensen die laagcomplex zijn. Dat zijn mensen die medische zorg nodig hebben en niet met eigen vervoer kunnen, zoals patiënten die een bestraling, chemo of bloedtransfusie nodig hebben, patiënten die gaan revalideren of palliatief naar huis gaan. Maar soms zijn het ook mensen die bewaakt overgebracht moeten worden. Bijvoorbeeld omdat er een cardiaal of neurologisch ziektebeeld is. Dit zijn de patiënten die je stabiel meeneemt, maar waarbij er een risico is dat ze onderweg verslechteren. We doen steeds meer ritten waarbij we patiënten vanaf (verpleeg)huis naar het ziekenhuis moeten verplaatsen. Zoals oudere mensen die gevallen zijn of die niet goed meer voor zichzelf kunnen zorgen. Er is dan geen sprake van spoed, maar er is wel zorg, observatie en klinisch redeneren nodig. Soms is de huisarts al langs geweest en krijg je een overdracht, maar daarnaast moet je ook zelf vaststellen wat er nodig is. Dit vraagt meer professionaliteit, zodat je een patiënt goed kunt verzorgen en de juiste overdracht kunt doen. Onze afdeling krijgt steeds meer van dit soort ritten, zodat bij de Spoedambulance de focus op de spoedritten kan liggen. Aan de ene kant word ik daar heel enthousiast van, want het maakt het werk uitdagender en er is meer afwisseling. Maar het vraagt ook wat van je, want je voelt wel een grotere verantwoordelijkheid. Dat is op een ambulance sowieso anders dan wanneer je op een afdeling in het ziekenhuis werkt. Je staat er samen met je ambulancechauffeur voor. Natuurlijk is er ook overleg mogelijk met je collega’s of MMA, maar soms moet je snel handelen.’
De Bermudadriehoek
‘In de ochtend log ik om acht uur in, op post Groningen Noord, in de stad. Voorafgaand hebben we de auto gecontroleerd: de apparatuur, zuurstof, materialen en maak ik alle contactpunten schoon, zodat alles weer lekker fris is. Vervolgens wacht je tot de meldkamer de eerste rit doorgeeft. Op een goede dag worden we vrij snel opgepiept. We verplaatsen dan bijvoorbeeld iemand van het Martini Ziekenhuis naar het UMCG voor hartonderzoek. Zodra je dan de overdracht hebt gedaan bij het UMCG en je weer vrij hebt gemeld, ben je beschikbaar voor de volgende rit. Tussendoor is er af en toe tijd voor een kopje koffie. Maar je lunch eet je de ene keer om half twaalf en de andere keer om half twee. Soms zijn het korte ritjes, of beland je in, wat wij “de Bermudadriehoek” noemen. Dan rij je steeds heen en weer van het Martini Ziekenhuis naar Maartenshof of het Heymanscentrum. Dat is hemelsbreed zo’n 800 meter. Die korte stukjes hebben ook zijn charme, maar het is goed dat je juist afwisseling hebt. Bijvoorbeeld met de langere ritten naar Assen, Emmen of Hoogeveen. Of om, heel speciaal, een Oekraïense soldaat te verplaatsen vanaf Schiphol. Die afwisseling in hoe je dag eruit ziet maakt het werk zo leuk. Ik weet van tevoren nooit wat ik tijdens mijn werkdag ga doen. Zo namen we onlangs eens een route binnendoor vanuit Emmen en werden wij opgepiept omdat wij het dichtst bij een spoedgeval waren, waar we eerste hulp moesten verlenen tot onze collega’s van de spoedambulance aankwamen. Dan ga je daar vol adrenaline heen. Ook de afwisseling in het werken met verschillende collega’s vind ik heel prettig. Dan heb je elkaar toch steeds wel weer iets nieuws te vertellen.’
We zijn geen taxi
‘Ik heb de organisatie nog beter leren kennen doordat ik ook een dag op kantoor werk. Daar hou ik me onder andere bezig met ritevaluaties. Vanuit de inspectie wordt van onze organisatie verwacht dat we de kwaliteit van onze zorg waarborgen door te onderzoeken hoe we onze ritten hebben weggezet. We evalueren dan willekeurig ritten om te kijken hoe de rit gegaan is, en waar er eventueel plaats voor verbetering is. Op die manier blijven we bewust kijken naar de manier waarop we werken en kunnen we ook op tijd constateren als iets niet helemaal goed gaat. Bijvoorbeeld wanneer een zorgsituatie bij meerdere collega’s niet optimaal verloopt, dan kan er geadviseerd worden om hier scholing in te zetten. We staan daarin nog in de kinderschoenen en zijn echt met zijn allen aan het onderzoeken hoe we deze bewustwording het beste kunnen vormgeven. De verslaglegging na een rit is ook erg belangrijk. We zijn geen taxi die mensen alleen maar vervoerd. We doen veel meer dan dat en het is belangrijk dat dit ook terugkomt in het ritverslag. Dat vergt een omslag en dat is niet altijd makkelijk, maar we hebben een hele leuke groep collega’s, die er voor open staan om te ontwikkelen.’
Keihard zingen in de wagen
‘Wat ik geweldig vind, is dat wij heel veel tijd hebben voor onze patiënten. Ik ben altijd benieuwd naar het verhaal van mensen. Patiënten zijn bij ons in de wagen vaak op hun kwetsbaarst. Dat maakt het contact dat je met ze hebt soms vrij snel intens. Mensen leggen heel snel hun hele hebben en houden op tafel. Dat maakt ons werk heel mooi, maar soms ook best zwaar. Je moet daar wel mee om kunnen gaan. Zelf neem ik niet snel dingen mee naar huis. Als een patiënt de deur uit is ben ik het vaak al kwijt. En anders hebben we het er nog even over in de auto of doen we de muziek hard aan en zingen we keihard mee. De enige casussen die ik wel eens meeneem, zijn die waarin ik aan mezelf twijfel, wanneer ik reflecteer op mijn eigen handelen. Er zijn echter altijd patiënten die je langer bij blijven. De jonge mensen, een vader met een jong gezin, die je palliatief naar huis brengt, een jonge moeder die niet weet of ze de eerste verjaardag van haar kind nog mee gaat maken. Dat zijn momenten waar zoveel emotie bij komt kijken. Daarom is, net als bij de spoed, ook op onze afdeling de nazorg goed geregeld. Als we bijvoorbeeld twee terminale patiënten achter elkaar hebben vervoerd, vraagt de meldkamer even hoe het met ons gaat, en of er nog behoefte is aan eventuele nazorg van het BOAG (Bedrijfsopvangteam Ambulancezorg Groningen). Het is fijn dat daar oog voor is en het zorgt er ook voor dat je het gevoel hebt er als organisatie samen voor te staan.’
Jij kunt het verschil maken
‘Wat dit werk bijzonder maakt, is dat je het verschil kunt maken in de zorg aan patiënten. Als je dat dan ook terug krijgt van de mensen, krijg je daar energie van. Als patiënten vragen of wij ze ook weer komen ophalen omdat ze het zo fijn vonden, of wanneer iemand ons bedankt voor de manier waarop we met diens moeder zijn omgegaan. Als een patiënt met pijnklachten een compliment geeft omdat de chauffeur zo goed gereden heeft, dat diegene nergens last van heeft gehad. Daar doe je het voor. Het is zo belangrijk dat patiënten zich gezien en gehoord voelen, dat je snapt wat ze mee maken. Dat jij de rust en het vertrouwen uitstraalt, en een veilige plek bent waar de emotie er mag zijn. Maar ook dat je dat stapje extra zet voor een patiënt. Dan denk ik bijvoorbeeld aan die patiënte die net een slecht nieuws gesprek had gehad en waar de daarbij verwachte emotie volledig uitbleef. Toen ik daar met haar over sprak vertelde ze dat ze helemaal geen ruimte had om met haar slecht nieuws gesprek bezig te zijn omdat ze mantelzorger was en alleen maar bezig was met hoe ze dat moest gaan oplossen. Dat hebben wij meegenomen in de overdracht. Pas toen werd aangegeven dat de patiënte ook daarin ondersteuning zou krijgen, was er ruimte voor haar eigen emotie. Dan heb je meerwaarde voor een patiënt en heb je echt kunnen helpen. Ik ben echt trots dat ik dit uniform mag dragen. Het heeft iets heel speciaals en dat voel ik elke dag nog steeds.’